Ter hoogte van het bovenhuis zit het wiekenkruis op een gietijzeren as gemonteerd, de bovenas. Van die as is de kop ook van buitenaf te zien.
De wind laat de wieken en daarmee ook de as draaien.
De gevolgen daarvan zijn te zien in het bovenhuis. Daar zit op de bovenas een groot wiel gemonteerd, het bovenwiel. Op dat wiel zitten kammen, die een kleiner horizontaal wiel in beweging zetten: het bovenrondsel.
Hoe kan het dat de bovenas draait? Dat gaat niet met kogellagers, zoals in een fietswiel, maar met vet. Molenaars gebruiken daarvoor varkensvet oftewel reuzel.
De bovenas rust in twee lagers: het grote halslager (links) aan de zijde van het wiekenkruis en het kleinere penlager (rechts) aan de achterzijde. Allebei draaien ze op varkensvet. De molenaar moet de lagers regelmatig bijsmeren.
Ook het bovenrondsel zit op een as gemonteerd, of beter: op een spil. Want deze koningsspil is verticaal. Het bovenwiel zet, met het rondsel, ook de koningsspil in beweging. Die gaat, in een zware koker, naar beneden, de ondertoren in.
Om goed te functioneren, moeten ook de kammen en staven van de wielen worden gesmeerd. Dat gebeurt met bijenwas. Ook dat moet de molenaar regelmatig doen.