De molenaar bedient de draaiende molen met een touw aan de achterzijde, het vangtouw. Dit vangtouw staat, via diverse tussenschakels, in verbinding met een zware, horizontale eikenhouten balk, de vangbalk, die in het bovenhuis hangt.
De molenaar kan de molen stilzetten door de vang op te leggen. Met behulp van het vangtouw laat hij de vangbalk dan zakken tot hij niet meer verder kan. Het gewicht van de vangbalk trekt een cirkel van kromme houten stukken, de vang, rond het bovenwiel. Je zou de vang kunnen zien als een grote, houten trommelrem die wordt dichtgeklemd.
De molenaar kan de molen (weer) laten draaien door de vang te lichten. Hij tilt de vangbalk door middel van het vangtouw op een houten klos. Een evenaar boven de vangbalk versterkt de trekkracht van de molenaar. De cirkel van vangstukken rond het bovenwiel gaat dan een beetje open en bovenwiel, bovenas en wiekenkruis kunnen weer draaien.
Naast deze molen heeft alleen de Kortrijkse molen in Breukelen zo’n vang met klos, evenaar en een kneppel (hefboom) waarmee de molenaar de vangbalk langs de klos kan laten zakken.
Als de molenaar naar huis gaat, trekt hij het vangtouw naar binnen en zet hij een extra slot op de molen in de vorm van de kneppel. Nu voorkomt deze hefboom dat iemand de vang kan lichten.